Current Exhibitions

Recent works

Works
2005-2014

Works
2001-2004

Works
1995-2000

Texts about the work of Juul Kraijer

Texts by the artist

Curriculum Vitae

Books

email

 

This site was designed and created by bomdesign: http://www.bomdesign.nl

The copyright of the artworks is the property of the artist.

 

 

Ingetogen als een geisha

We staan op de afdeling Aziatische kunst van het Rijksmuseum oog in oog met de Dansende Shiva, de vierarmige god van zowel schepping als vernietiging. Hij verplettert een dwerg onder zijn voeten, de personificatie van onwetendheid. En dat is een mollig knaapje, dat zich achthonderd jaar geleden ook al niet gewonnen wilde geven. De Rotterdamse beeldend kunstenaar Juul Kraijer, kind aan huis in dit museum, houdt van de bronzen Shiva. ”Mijn man, die uit India komt, vergelijkt het beeld wel eens met een opgepompte binnenband. Hij bedoelt daar niets negatiefs mee. Integendeel, hij heeft het dan over de bijna zwarte kleur van het brons en over het lichaam dat, zonder aanwijsbare botten en spieren, lijkt te zijn opgepompt met alleen maar geest. Ik vind hem zo solitair, trots en ongenaakbaar. Kijk maar eens naar die mooie, gestrekte arm met die ontspannen, slaphangende hand. Vooral mensen in India hebben een complete spierbeheersing over hun handen en voeten. Ze kunnen je met hun tenen gemeen knijpen.”

Juul Kraijer is een volwassen vrouw die er uit ziet als een meisje van twintig. Met grijsblauwe ogen, met veel en lang bruin haar, met puntige opmerkingen, ontwapenend eerlijk, maar ook met kordate en afgemeten antwoorden, om toch vooral distantie te betrachten. Ze tekent al twintig van haar dertig levensjaren, en die volleerde hand laat zich lezen. Toen haar Amsterdamse galerie Akinci in 1999 een weekeinde lang een tentoonstelling van haar op de website zette, waren op maandagmorgen bijna alle werken verkocht. In 1998 kreeg ze de Charlotte Koehlerprijs en vorig jaar de Pendrecht Cultuurprijs. Wie nu nog een tekening van haar wil kopen komt op een wachtlijst terecht. Kabinet Overholland in het Stedelijk Museum te Amsterdam presenteert vanaf volgende week Kraijer’s vroege en recente, kleine en bijna drie meter brede tekeningen. Sensitieve, figuratieve tekeningen van iemand die haar emoties en waarnemingen isoleert, behoedzaam polijst en uiteindelijk zo subtiel weet vorm te geven dat menigeen daar eigen ervaringen - vaak ontroerend - in weerspiegeld kan zien. “Tekenen is een verslaving geworden”, vertelt Kraijer. “Ik leg mezelf een strak dagschema op, om nog een beetje tijd voor iets anders over te houden. Nee, die wachtlijst maakt me niet zenuwachtig, ik kan me er bijna helemaal aan onttrekken. Ik kan nu zelfs hartelijk lachen om het feit dat ik destijds buikpijn had om mijn eerste solo-tentoonstelling.

”We wandelen verder op de afdeling Aziatica. Langs de stenen Khmer-hoofden die al glimlachend leven en zelfs dood relativeren, langs de bodhisattva’s met zachtbollende buikjes, en langs een Chinese godheid, die zo intens mediteert over de maan in het water dat die maan wel eens aan zijn schedeldak zou kunnen kleven. “Ik wilde al heel jong dolgraag een Indiase miniatuur hebben, maar die kon ik natuurlijk niet betalen, en toen heb ik er maar een gekopieerd. Mijn moeder nam in die tijd boeken voor me mee uit de bieb en daar zat een fotoboek bij over Indiase kunst. Ik vond de beelden daarin zo mooi dat ik ze ging natekenen. Ik kijk naar hun huid, houdingen, handen en de opbouw van hun gezichten. Ze mogen beslist niet wulps zijn, ze mogen geen sensuele, dikke lippen hebben, ze moeten me vormtechnisch aanspreken. Schoonheid brengt je dichter bij de waarheid, heb ik wel eens gelezen, dichter bij datgene waarvoor geen woorden bestaan. En dat herken ik erin.”

Die Aziatische sereniteit is niet weg te denken in het werk van Juul Kraijer. In donzige, dunne houtskool- of pastellijnen beperkt ze zich thematisch al jaren tot een Japans aandoende vrouw, met een ovaal gezicht, met spleetogen, met meestal opgestoken zwart haar. De lijn is tot een minimum beperkt, en waar nodig zwaarder aangezet. Het naakte lichaam is een toonbeeld van kalmte, van sierlijke ingetogenheid, en het is onaanraakbaar als dat van een keizerlijke geisha. De ‘Japanse’ is meer poezie dan erotiek, ze is volledig dienstbaar als een vlak in een vlak, en vooral als een drager van metaforen. “Geen vlees maar een vehikel”, zoals Kraijer het zelf omschrijft. Of het nu gaat om een briesende ademtocht in de mist, om een reis door de Himalaya, een huilbui of om de nabije ruggegraat van een slapende partner - al die waarnemingen van Kraijer staan letterlijk op de huid van dat anonieme jonge lijf geschreven, in een handschrift van wikken en wegen, maar toch ook van exact weten. Neem nu dat visje, dat Kraijer vaker in gezelschap van ‘de Japanse’ heeft opgevoerd. Op de ene tekening schuilt er een exemplaar genoeglijk in haar oksel, op een ander blad zuigt het aan een tepel en op weer een ander werk zwemt het met soortgenoten in een spiraal aan dat sluimerende, Aziatische hoofd voorbij - als vluchtige opwellingen uit het onderbewustzijn. Maar Kraijer kan ook metersbreed uitpakken, met een liggend naakt, als bedding van een woest, Piranesi-achtig landschap, misschien wel een allegorie van de aardse vergankelijkheid. En dan is er weer een ander naakt dat ze toedekt met tientallen tongen of net zoveel bosjes rastavlechtjes. De bronzen en stenen Shiva’s mogen dan niet sensueel zijn, Kraijer’s sensualiteit schuilt in dat aftastende, vloeiende krijt en in die beheerste vormgeving van fysiek-emotionele en psychische sensaties: koele lippen rond een tepel, twee borsten als koerende tortelduiven, of diezelfde vrouw maar dan met een schedel in de vorm van een elliptische zee met haaievinnen - als angsten die eronder gehouden moeten worden.

Wie is die Japanse toch? Waarom combineert Kraijer al die uiteenlopende dieren met het naakt? Vanwaar die klassieke, esthetische tekenstijl die, ten onrechte, wel eens met dat fijngeslepen, 19-eeuwse potloodje van Dominique Ingres is vergeleken? En wat heeft die reis naar India, die ze in 1997 dankzij een beurs kon maken, in haar leven en werk te weeg gebracht?

“Die vrouw is een Koreaanse, die model stond op de academie in Rotterdam. Haar gezicht en lichaam hadden een gesloten, ronde vorm, en net als bij Shiva zag je geen botten of spieren. De expressie zat voornamelijk in haar houdingen. En die neutraliteit kon ik goed gebruiken, zoals ik ook graag dieren gebruik om iets uit te drukken dat in wezen niets met echte dieren te maken heeft. Na de academie heb ik nooit meer naar model getekend. Die fysieke aanwezigheid zou me inperken, want ik wil benen kunnen neerzetten waar ze niet horen te staan. Via zo’n neutrale gestalte kan ik afstand nemen van mijzelf. En als onvermijdelijk neveneffect heeft het tekenen nu eenmaal dat ik mezelf moet blootgeven - al is het via omwegen.”

Waarom kiest Kraijer voor de verhulling die in elke tekening voelbaar is? “O, als kind verkleedde ik me al graag. En nog steeds verzamel ik antieke vrouwenkostuums en wambuizen die strak om het lichaam zitten. Mijn ouders stuurden me uit Londen ooit een prachtige ansichtkaart met de overblijfselen van de rouwpop die bij de begrafenis van de 16-eeuwse Elisabeth I werd meegedragen. Elisabeth als een trechtervormige, gipsen torso met daar omheen haar authentieke corset, opgevuld met hooi. “Die meisjesachtige lijven zijn in de kunst mijn lichaamsideaal. Een gesloten, androgyne vorm met nauwelijks borsten. Ik hoef niet te acteren in de kostuums die ik heb, want ik durf mezelf niet op het toneel te zetten. Het gaat me vooral om de inleving, om mezelf te verplaatsen in een andere tijd en andere omstandigheden. Ik houd ook van het werk van Balthus. In zijn portretten van jonge meisjes en zijn Japanse vrouw combineert hij een renaissancistische schilderstijl met verwrongen houdingen en een onrustige schoonheid. Er broeit altijd iets bij hem. Maar ik kijk ook graag naar de cassieres van de supermarkt, hoor.”

We zitten inmiddels in een schoolgebouw op Rotterdam-Zuid. Langs de wanden van Kraijer’s atelier hangen afgedekte, onaffe tekeningen, en denk maar niet dat je ze te zien krijgt. Want als Kraijer’ nee’ zegt blijft het ‘nee’. Ze laat me de piepkleine studies zien die aan de grotere tekeningen voorafgaan. Alsmaar weer de ‘Koreaanse’ - staand, geknield, afgewend en als een egel in zichzelf verborgen. En dan weer alleen dat roerloze hoofd, met een haardos in de vorm van een zwarte panterkop, of met een gezicht waarop in rode inkt de meest uiteenlopende voorwerpjes staan afgebeeld - van bootjes tot lotusbloemen -, zoals de souvenirs die ‘gewone’ reizigers concreet in hun koffer stoppen. Zo ijl zijn de lijnen dat je bang bent al pratend het houtskoolstof van het papier te blazen. “Ik zou mijn werk best willen analyseren, maar ik kan het niet. Ik weet gewoonweg niet waarom ik teken wat ik teken, waarom een reis naar de Himalaya een naakt oplevert dat de menselijke maat overstijgt, met gletsjers aan de sleutelbenen en rotspartijen langs de kuiten. Ik weiger er zelfs over na te denken, zoals ik ook niet wil terugdenken aan al die tekeningen die ik heb moeten verkopen om een inkomen te hebben. Afstand van iets moeten doen is altijd mis.”

Juul Kraijer werd op de Rietveld Academie in Amsterdam bij de eerste kennismaking afgewezen, op de Willem de Kooning Academie in Rotterdam slaagde ze in 1994 cum laude. Veel dankt ze aan haar docent Klaas Gubbels, de schilder die zelf onvermoeibaar varieert op de lineaire eenvoud van een koffiekan, stoel of tafel. “Ik kliederde eerst mijn doeken helemaal vol, een pathetische bedoening, want er moest vooral veel emotie te zien zijn. Tijdens de stilleven-lessen heeft Klaas me geleerd hoe ik mezelf beperkingen op kon leggen, hoe ik een beeld moest vereenvoudigen en samenvatten. Hij geloofde in mijn werk, zijn lessen waren doorslaggevend. “Pas in de laatste academiejaren, op mezelf teruggeworpen, viel alles wat ik had geleerd op zijn plaats. Ineens had ik een bron aangeboord en vanaf dat moment stromen de ideeen. Tekenen is nu een manier om mij staande te houden, om na te denken over wat ik heb meegemaakt, om me tot het uiterste te concentreren. Vijf, zes dagen per week komt niemand mijn atelier in; de buitenwereld moet buiten blijven. “Tekenen is ook een vorm van luiheid en ongeduld, want je hoeft geen linnen te spannen of fotonegatieven te laten ontwikkelen - je hebt meteen resultaat. Nou ja, resultaat, in ongeveer een kwart van mijn tekeningen loop ik vast. Maar als ik dan later op zo’n verpest blad ga ‘freaken’ komt er toch nog wel eens iets goeds uit, want de angst is weg om een fout te maken. Nog steeds is elke tekening een worsteling. Sterker nog, ik heb vaak het gevoel dat ik eigenlijk helemaal niet kan tekenen. “Dat komt misschien ook omdat mijn werk aan van alles en nog wat moet voldoen. Daar ben ik heel streng in: er mag weinig op het papier gebeuren, bijna nooit kleur, geen achtergrond, geen entourage, en details als nagels en schaamhaar zijn ook overbodig. Een schilderij is tastbaar, en daar houd ik niet van. Mijn tekeningen moeten vluchtig lijken en bijna afwezig, bijna immaterieel, want dat hoort bij het vergeestelijkte karakter dat ze hebben. Zie ik na afloop dat er anatomisch iets mis is, dan kan me dat niets schelen, alles is ondergeschikt aan de kracht van het beeld.”

In hoeverre heeft de innerlijke verstilling in de tekeningen van juul Kraijer met haar reis naar India te maken? “Weinig, want India was niet noodzakelijk voor mijn werk. Ik tekende al jaren op deze manier, mijn werk had misschien een iets andere route genomen. Ik ben nu vier keer in India geweest. De eerste keer , in 1997, toen ik mijn man leerde kennen, kwam ik er nauwelijks de straat uit; er was zoveel te zien, te horen en vooral te ruiken - afval, lichamen, kruiden. Je zintuigen worden er veel intensiever geprikkeld. Ik ging naar urenlange dansvoorstellingen met barokke kostuums en monotone muziek en zang, om vooral die gracieuze, gemaniereerde danshoudingen in me op te nemen. Die typisch Indiase, gehurkte houding is een goudmijn waar ik nog jaren in mijn werk mee vooruit kan.” Zoals de Shiva’s en de Khmer-hoofden allang niet meer van deze wereld zijn, zo ver verwijderd van alles wat actueel en eigentijds is, zo is ook het papieren snijwerk, dat helaas maar sporadisch in Kraijer’s werk opduikt. Het zijn chirurgische ‘tatoeages’, fijnmazig als de mooiste miniaturen uit laatmiddeleeuwse gebedenboeken, die ze opneemt in de tekeningen. Ze komen als een tekstwolkje uit een vrouwenmond of ze kunnen ineens op een been verschijnen. “Ach”, zegt Kraijer nuchter, ”ik kon in die tijd nauwelijks meer slapen. Ik lag nachten wakker. Mijn man was weg, die moest maandenlang in India wachten op een verblijfsvergunning. Op een gegeven ogenblik was ik te kapot om nog iets te kunnen tekenen, toen ben ik maar in het papier gaan snijden.” Ineens is Shiva er weer, de god van de schepping en de destructie. Maar zelfs als het om destructie gaat weet Kraijer van het onzegbare iets oogstrelends te maken.

M.Vermeijden,
2001